tips
StumbleUpon.com

FOTO TIPS

 

Op deze pagina wil ik uit mijn jarenlange ervaring met de fotografie wat fototips geven die bij de bezoeker hopelijk leiden tot meer plezier bij het fotograferen en minder mislukte foto’s. Nu is het gevaar voor het laatste gelukkig een stuk afgenomen bij de digitale fotografie, waar men meestal via een LCD-scherm op de camera al enigszins kan controleren of een opname gelukt is. Het komt er niet meer op aan dat de foto in één keer goed is zoals dat vroeger moest bij de conventionele fotografie. De moderne techniek leidt tot nieuwe mogelijkheden maar aan de andere kant kan dit leiden tot gemakzucht en een blindelings vertrouwen op de camera. Er bevinden zich op de meeste digitale camera’s allerlei voorgeprogrammeerde instellingen, maar naar mijn ervaring maakt men de beste opnames toch nog steeds vanuit de ervaring, met een manuele instelling dan wel een belichtingstijdvoorkeursinstelling / diafragmavoorkeursinstelling. Er bestaat natuurlijk geen wet die zegt hoe men moet fotograferen. Bovendien stelt niet iedereen even hoge eisen aan een foto, maar het leek me zinvol om een aantal zaken hier op een rij te zetten, in de hoop dat u er wat aan zult hebben.

 

 

  • Welke lens gebruiken?
  • Groothoeklenzen
  • Macrofotografie en DOF (=depth of field)
  • Brandpuntsafstand en belichtingstijd
  • Duurdere lenzen en lichtsterkte
  • Bewegend onderwerp en aanwezige hoeveelheid licht
  • Welke is de juiste ISO-waarde?
  • Interieurfotografie: statief gewenst
  • Welke films (analoog) bij interieurfotografie?
  • Interieurfotografie: Belichtingsinstelling bij negatieffilms
  • Interieurfotografie: Belichtingsinstelling bij digitale fotografie
  • Onderbelichting en ruis
  • Het histogram als hulpmiddel
  • Hoe te handelen bij tegenlicht?
  • HDR (High Dynamic Range)
  • Fotograferen van een donker onderwerp tegen een lichte achtergrond
  • Fotograferen van een licht onderwerp tegen een donkere achtergrond
  • Kies het juiste moment van de dag voor buitenfotografie
  • Wanneer is het licht het mooist?
  • De voordelen van schieten in RAW
  • Software aanpassingen 
  • Automatische camerainstellingen
  • Welke lens bij landschapsfotografie?

  • Bedenk voordat u een foto maakt welke lens u gebruikt of, wanneer u met een zoomlens werkt, hoe groot u de beeldhoek wilt hebben. Fotografeert u een portret dan is vaak een instelling van 70 à 80mm brandpuntsafstand bij digitale camera’s en 110 à 120 mm bij analoge camera’s, het beste. U krijgt het onderwerp op die manier beeldvullend op de foto en zit er toch niet met uw neus bovenop, terwijl geen perspectivische vertekening optreedt. Fotografeert u een landschap of een groot gebouw, dan kunt u beter een lens gebruiken met een groter beeldvlak, een groothoeklens dus. Bij digitale camera’s komt dat neer op lenzen met een brandpuntsafstand van tussen ca. 10mm en ca. 20mm. Bij analoge camera’s dient men die waarden met 1,6 te vermenigvuldigen. Het oppervlak van het filmvlak (24x36 mm., bekend als het “kleinbeeld” formaat) is namelijk een factor 1,6 maal zo groot als het sensorvlak van de meeste tegenwoordige, digitale camera’s.
  • Bij groothoeklenzen dient men rekening te houden met perspectivische vertekening. Dit kan heel artistiek werken, maar kan ook een storend, slordig effect hebben, bijvoorbeeld wanneer men een groot gebouw van dichtbij fotografeert en men de lens lichtjes omhoog houdt, zodat de lijnen gaan convergeren en het lijkt of het gebouw “omvalt”. Zoiets is te corrigeren met behulp van speciale, dure lenzen of met computer-software zoals Photoshop, maar het is ook te voorkomen door de camera bij het fotograferen rechtop te houden, dus in een hoek evenwijdig aan de horizon, al is dit niet altijd mogelijk, wanneer men zich bijvoorbeeld te dicht op het object bevindt en de top ervan anders niet op de foto komt. Men kan aan de andere kant uitstekende, zeer dynamische foto’s maken als men een onderwerp zoals een kerktoren, een hangbrug of een wolkenkrabber schuin van onder fotografeert en daarbij een 10mm objectief (oftewel visoog objectief) gebruikt, waardoor men parabolen gaat zien in plaats van rechte lijnen.
  • Wilt u bloemen of insecten fotograferen dan is de aanschaf van een speciale macrolens aan te bevelen. Veel gewone zoomlenzen bezitten wel een macrobereik, maar zijn op dat gebied toch teleurstellend, omdat ze niet die scherpte bezitten van een speciale, voor dat doel geschapen lens (die door de speciale constructie een stuk duurder kost). Ook wil een groter diafragma (d.w.z. een kleinere lensopening) niet altijd zeggen dat de scherpte van een opname erop vooruit gaat, soms is zelfs sprake van het tegenovergestelde. De meest bruikbare diafragmawaarde ligt voor normale zoomlenzen tussen de F4 en F11. Lagere waarden leiden tot een geringere DOF (=depth of field oftewel scherptediepte) hetgeen artistiek kan werken bij macrofoto's omdat met het onderwerp a.h.w. isoleert van de voor- en achtergrond. Bij opnames waar een grotere DOF vereist is zoals bepaalde landschapsopnames moet het diafragmagetal juist omhoog (kleinere lensopening). Lenzen hebben de eigenschap dat de dof toeneemt bij een grotere hoek en omgekeerd. Een telelens van 600 mm. heeft een kleine DOF waardoor het mogelijk is om een hert op afstand te isoleren van zijn omgeving.
  • Werkt u met grotere brandpuntsafstanden dan geldt als regel: is de belichtingstijd bij analoge camera’s groter dan 1 gedeeld door de brandpuntsafstand, dan kunt u beter een statief gebruiken omdat anders bewegingsonscherpte ontstaat, die wordt veroorzaakt door de beweging van de camera. Bij digitale camera’s dient men deze waarde weer met 1,6 te vermenigvuldigen. Veel zoomlenzen hebben tegenwoordig een telebereik, bijvoorbeeld 80-200mm, waarbij de lens bij de 200mm-instelling eenzelfde gebied beslaat als een 300mm lens van een analoge camera (wat overigens niet wil zeggen dat beide lenzen equivalent zouden zijn!)
  • Ook hier geldt dat bij een lens van speciale constructie, die 6 maal zoveel kost als een standaard zoomlens, meestal betere resultaten mogen worden verwacht. Zo’n lens kan bijvoorbeeld diafragmeren tot F1.0, waardoor men een veel grotere belichtingsmarge heeft dan bij een standaard lens, die bij 200mm niet verder gaat dan diafragma F5.6. Ook de scherpte is bij duurdere lenzen meestal een stuk beter. Dat is voor sportverslaggevers, die met lenzen van 1000mm werken, en dat onder alle mogelijke weersomstandigheden, een absolute vereiste voor geslaagde foto's. Lichtsterke lenzen hebben bij open diafragma wel een kleinere DOF dan standaard zoomlenzen, maar het resultaat kan zeer creatief zijn bij met name macrofotografie.
  • Wenst u snel bewegende voorwerpen zoals rennende paarden, vogels in vlucht, sporters in actie, insecten, te fotograferen dan dient u een zo kort mogelijke belichtingstijd te realiseren, liefst kleiner of gelijk aan 1/1000 seconde. Hetzelfde geldt voor fotograferen vanuit een rijdende auto of trein. De complicatie die zich hierbij kan voordoen is dat de combinatie belichtingstijd/diafragma (=lensopening) te klein wordt, zodat u de belichtingstijd langer moet maken. Veel hangt ook af van de hoeveelheid licht die beschikbaar is. Op een klare zonnige dag is de marge veel groter dan bij bewolkt weer en bij morgen- en avondlicht is de gemiddelde hoeveelheid licht die ons bereikt aanzienlijk kleiner dan op het midden van de dag. ‘s Winters is de gemiddelde hoeveelheid licht weer kleiner dan ’s zomers doordat de zon lager staat en de hemel zelfs bij zonnig weer donkerder is, zeker als het nevelig weer is. Veel licht is indirect licht dat ons bereikt via reflecties van de lucht, wolken, voorwerpen waar de zon op schijnt, etc. Dat zie je goed bij foto’s die zijn gemaakt op een heldere winterdag, in de schaduw. Daar heerst een overwegend blauwe zweem. Afkomstig van het blauw van het uitspansel.
  • Om meer belichtingsmarge te verkrijgen kan men de lichtgevoeligheid van de camera of van de gebruikte film aanpassen. Bij goed daglicht is het aan te bevelen om deze zo laag mogelijk te nemen, bijvoorbeeld ISO 100. Er is dan bij de digitale fotografie in de donkere partijen nauwelijks waarneembare ruis, net als er minder korrel is bij het gebruik van negatief/positieffilms met gelijkwaardig ISO-getal. Bij het fotograferen van rennende paarden of onvoorspelbaar bewegende kinderen heeft men soms niet genoeg belichtingsmarge om scherpe beelden te produceren, doordat de sluitertijd dan lager dient te zijn, terwijl de belichtingswaarde steeds onveranderd sluitertijd x diafragma blijft en het diafragma dus groter moet worden, terwijl deze begrensd wordt door de grootst mogelijke waarde, die bij een standaard zoomlens meestal F4 à 5,6 bedraagt. Lichtinstellingen van ISO 200 of 400 geven in dat geval betere resultaten, vooropgesteld dat er zich niet te veel donkere partijen op de opname bevinden. Sportfotografie is niet zo kritisch, wat het aanwezig zijn van ruis of korrel betreft, instellingen tot ISO 1600 zijn daar niet ongebruikelijk. In bepaalde gevallen kan de ruis/korrel zelfs artistiek werken.
  • Wilt u speciaal interieurfoto’s maken dan is een statief absoluut geen overbodige luxe. In kerkgebouwen bijvoorbeeld kan men de camera vaak tegen een pilaar of kerkbank aanhouden, maar daarmee bereikt men niet dezelfde vrijheid als met een statief, dat men kan neerzetten waar men wil, waarna men de camera kan instellen op diafragma-voorkeursinstelling. Dat laatste is zeer belangrijk, omdat men bij met name architectuurfoto’s graag wil kunnen beschikken over een maximale scherptediepte (het gebied tussen het dichtst bijzijnde en het verst verwijderde object dat scherp op de foto komt) en die is alleen te bereiken door klein te diafragmeren, liefst tussen F11.0 en F16. De belichtingstijd doet er minder toe, die kan bij gebruik van een stabiel statief gerust 30 seconden bedragen. Bij analoge camera’s wil er bij kleurenfilms (negatief en positief) nog wel eens kleurvervorming optreden, maar dat gevaar is bij onze huidige digitale camera’s vrijwel verdwenen. Wel neemt de ruis toe bij langere belichtingen, een reden om de ISO-waarde niet te hoog te zetten.
  • Gebruikt men analoge camera’s dan is het gebruik van diafilm voor interieurfotografie af te raden, vanwege de beperkte contrastomvang, die bij een hoogwaardige diafilm circa 5 stops bedraagt. In interieurs gelden meestal veel hogere contrastwaarden, enerzijds is er het licht dat door de vensters naar binnen valt en anderzijds zijn er de diepe schaduwen. Een negatieffilm als Fuji Réala heeft een groot contrastbereik, tot ca. 9 stops, en de kleuren zijn de afgelopen jaren steeds verder verbeterd. Ik durf zelfs te beweren dat deze film voor interieurfotografie praktisch gelijkwaardig is aan de digitale fotografie.
  • Stel de belichting van de camera bij gebruik van negatieffilm in op de donkerste partijen d.m.v. deelveldmeting. Deze films hebben een dusdanig grote contrastmarge, dat zelfs door de zon beschenen gedeelten van een  interieur niet al te zeer overbelicht zijn op de opname. Beter dat, dan een opname die voor het grootste deel onderbelicht is.
  • Bij digitale fotografie kan men de belichting bij interieuropnames het beste op de lichtste partijen instellen d.m.v. deelveldmeting. Dat geldt zowel voor interieurfotografie als voor buitenfotografie. Soms is zelfs belichtingscompensatie vereist, als er grotere witte oppervlakten op de foto voorkomen tegen een donkere achtergrond. Beter dat, dan een foto waar de witte partijen compleet zijn uitgebleekt. De belichtingsmarge is bij digitale fotografie iets kleiner dan bij de juist genoemde negatieffilm Fuji Réala: circa 7 stops.
  • Men kan een foto, die op het eerste oog veel te donker lijkt, vaak d.m.v. computersoftware (Photoshop curves bijvoorbeeld) dusdanig ophalen dat een prima foto ontstaat. Stelt men de belichting van de camera echter te donker in (onderbelichting) dan kan hinderlijke ruis optreden in de zwarte partijen, te vergelijken met “korrel” bij conventionele film. Enige ervaring is hier vereist. Bij onderbelichting verdwijnen bij digitale fotografie ook de kleuren, een reden om exact te belichten.
  • Kennis van het histogram dat de grafiek geeft van de lichtwaarden kan vaak teleurstellingen voorkomen. De meeste digitale camera's hebben de mogelijkheid om histogrammen te produceren op een LCD-scherm. Zorg ervoor dat zowel de lichten als de schaduwen niet tegen de rand van de grafiek komen te zitten. Als de curve op een opgaande en neergaande heuvel lijkt dan is de belichting correct.
  • Bij extreem grote contrasten (tegenlicht) zal men vaak compromissen moeten sluiten. Soms wenst men bewust onder te belichten, bijvoorbeeld bij een zonsondergang waar men alles op de voorgrond tot silhouet wil maken maar men de luchtpartij goed wil belichten. Omgekeerd kan men juist een onderwerp op de voorgrond eruit willen lichten waarbij de rest minder ter zake doet en overbelicht kan worden. Probleem voor een juiste belichting is dat het contrastbereik ook bij digitale fotografie beperkt is. Was dit bij analoge diafilm ca. 5 stops, bij digitale fotografie is het iets ruimer (7 stops) maar onvoldoende om de contrasten die bij tegenlicht optreden (soms meer dan 12 stops) in één beeld te kunnen vangen. Men moet dus een keuze maken. Meestal leidt dit tot een compromis: de lucht plaatselijk overbelicht en de diepe schaduwen ietwat onderbelicht. Ik moet hier nog bij vermelden dat het feitelijk helemaal niet nodig is om een beeld in de orde van 12 stops contrastomvang te kunnen opslaan. Onze beeldmonitoren zouden dan evenredig sterke contrasten moeten kunnen produceren en daar is voorlopig nog geen sprake van. Dit zou, indien het mogelijk was, leiden tot zeer lichtsterke en energieverslindende lichtbronnen in beeldschermen. Digitale camera's kunnen niet overweg met zeer grote contrasten en hebben in de diepe schaduwpartijen last van kleuruitval en ruis. Het is dus noodzakelijk om met een kleinere contrastomvang te werken, zowel in de camera als op het beeldscherm en dat heeft ook weer zijn positieve (creatieve) kanten. Tot op de dag van vandaag wint sommige analoge negatieffilm het qua contrastomvang van digitale fotografie.
  • Met HDR (high dynamic range) fotografie kan men grotere contrasten overbruggen. Het principe komt erop neer dat men meerdere opnames maakt in verschillende belichtingen en die digitaal gaat combineren. Hier geldt: hoe meer opnames hoe hoger de kwaliteit van de uiteindelijke HDR-bewerking. HDR werkt bovendien met het zg. tonemapping waardoor vreemde omkeringen en een vlekkerige structuur ontstaan bij extreme instelling, Dit kan fraaie, schilderachtige resultaten opleveren mits smaakvol en met kennis toegepast. Het kan echter ook leiden tot schreeuwerige en lelijke foto's.
  • Moeilijk is de belichting bij overwegend zwarte partijen in combinatie met één onderwerp dat veel lichter is maar waar het de fotograaf om te doen is, bijvoorbeeld de volle maan aan een donkere hemel.  Daar moet men met ondercompensatie werken, -2 blijkt vaak zelfs niet genoeg, handinstelling is in dat geval het beste. Men zal wat moeten experimenteren met combinaties van handingestelde belichtingstijden/diafragma’s.
  • Het tegenovergestelde is het geval als men in een veld met sneeuw een donkere vogel wil fotograferen. Dan zal men met overcompensatie moeten werken. Dit geldt echter weer niet bij tegenlicht, als de zon in het spel is. Dan is de juiste belichting van donkere partijen in een sneeuwveld problematisch. Veel ligt eraan of de zon al dan niet gesluierd is. Een gesluierde zon geeft zachtere resultaten.
  • Een scherpe zon met diepe schaduwen geeft een dusdanig contrastvol licht, dat slechts te denken valt aan verbetering van de contrasten d.m.v. een softwareprogramma als Photoshop. Soms is het licht zo fel dat fotograferen onmogelijk is, tenzij men uit is op speciale effecten, zoals tegenlicht. In de regel is het licht harder naarmate de zon hoger staat en de lucht blauwer is. Fotograferen op het midden van een mooie zomerdag is vaak uiterst problematisch. Het is dan vaak beter om te wachten tot de avond of om te fotograferen in de ochtend. Het licht is dan ook warmer van kleur en zachter van contrasten.
  • Het mooiste licht met de grootste kleurverzadiging treft men aan bij zonsopgang en zonsondergang. Sommige fotografen hebben zich er volledig op toegelegd om van die omstandigheden optimaal gebruik te maken. Mooi licht is er soms ook na een regen- of onweersbui, als de lucht nog zwaar grijs is en de zon weer tevoorschijn komt, vaak vergezeld gaand met een regenboog. De kleuren van een landschap zijn dan diep verzadigd.
  • Schiet men in het formaat RAW dan blijft alle informatie omtrent de belichting en de kleuren en de belichting van een opname behouden en heeft men vaak een zekere belichtingsmarge. Een foto die in eerste instantie te donker lijkt kan op die manier nog vaak gered worden. Zeker als de contrasten niet te groot waren bij het maken van de opname. Schieten in het formaat JPEG is af te raden wanneer met hoogwaardige foto's verlangt. In geval van JPEG worden de contrasten al in de camera geoptimaliseerd waarbij vaak details in de lichten eraan moeten geloven. Ook maakt het JPEG formaat (Joint Photographic Experts Group) gebruik van compressie, vergelijkbaar met het MP3-formaat bij audio. Compressie gaat ten koste van de kwaliteit en iedere keer dat een JPEG opnieuw wordt opgeslagen gaat de kwaliteit achteruit. Een reden temeer om kostbare opnamen altijd in RAW te maken.
  • Past men op een verantwoorde manier software curves toe op contrastrijke foto’s, dan kan men de schaduwen in belangrijke mate gedetailleerder maken. Dit wordt gedemonstreerd op onderstaande opname van het Alte Schloß te Untermaubach (D), waar de foto zonder bewerking geen details vertoonde in de schaduwpartijen van de rivier. Als men de contasten met behulp van curves aanpast, dan is het wenselijk om de kleurverzadiging eveneens aan te passen, omdat anders de kleuren flets worden.
  • Volautomatische camerainstellingen zijn heel handig als je snel een foto wilt schieten, bijvoorbeeld een spontane actiefoto van kleine kinderen of iets dat je plotseling ziet en wilt vastleggen, bijvoorbeeld een overvliegende arend. Maar de beste foto's krijg je niet door volautomatische instellingen. Daar moet over worden nagedacht. Volledig automatische instellingen geven je persoonlijk vaak niet de vrijheid om een fotoformaat te kiezen (RAW/JPEG) en zaken als ISO en witbalans handmatig in te stellen. Bovendien wordt er vaak geflitst, ook als men dat helemaal niet wil. Alles moet gauw gebeuren en dus worden zoveel mogelijk opties prijsgegeven ten bate van de snelle handeling. U begrijpt dat het eindresultaat een gemiddelde foto zal zijn maar geen uitzonderlijke, althans meestal niet. Beter om te gebruiken zijn de creatieve voorinstellingen die de fotograaf zelf kan manipuleren maar die men meestal niet aantreft bij de goedkopere pocketcamera's. Daarvoor is een duurdere spiegelreflex camera vereist. Belangrijke creatieve voorinstellingen zijn de sluitertijdvoorinstelling en de diafragmavoorinstelling. De eerstgenoemde is vooral nuttig bij de sportfotografie en het fotograferen van snel bewegende objecten zoals vliegtuigen en vogels. De laatstgenoemde instelling (diafragmavoorinstelling) is onmisbaar bij interieurfotografie en nachtfotografie waarbij een statief gebruikt wordt en de sluitertijd minder belangrijk is. Een eveneens op veel camera's aanwezige creatieve voorinstelling is de scherptedieptevoorinstelling waarbij twee punten gemeten worden waarbinnen alles scherp moet worden weergegeven.
  • Een veelvuldig gestelde vraag is welke lens men het beste gebruikt bij landschapsfotografie. Hier kan niet meteen een passend antwoord op gegeven worden, aangezien het ervan afhangt wat u in een landschap wenst te fotograferen. Als dat het landschap zelf is dan is vaak een lens met een zoombereik van 17-85mm een goede keuze. Een dergelijke lens is tamelijk all-round en geeft zelfs de mogelijkheid om details er enigszins uit te lichten (55mm). Voor extreme, groothoekige effecten en visseoogeffecten is een 10-22mm groothoeklens vereist maar dergelijke lenzen zijn voor de meeste mensen financieel onhaalbaar. De kosten bedragen al gauw 600 euro en meer. Concentreert u zich op objecten in de verte zoals dieren in het wild of vogels dan is een telelens geen slechte gedachte. De beste keuze is een telelens met klein zoombereik, bijvoorbeeld 100-300mm. Ook dergelijke lenzen zijn tamelijk prijzig en niet voor iedereen weggelegd. Een matig compromis tussen tele en groothoek is een all-round lens met een groot bereik: bijvoorbeeld van 18 tot 200mm. Voor mensen die gauw tevreden zijn een ideale lens die alles-in-één combineert, heel handig op vakantie. Onvermijdelijk bij dergelijke lenzen is echter de perspectivische vertekening (bol staan van de randen), chromatische aberratie (regenboogachtige verkleuringen aan de randen) en lensvignet (donkerder worden in de hoeken). De beste kwaliteit treft men nog steeds aan bij lenzen met een vaste brandpuntsafstand. Helaas kunnen niet veel mensen zich een dergelijke luxe permitteren. Bovendien heeft men een grote koffer nodig om al die objectieven te vervoeren. Bij telelenzen hoort onvermijdelijk het gebruik van een goed en stabiel statief en dat maakt alles nog duurder. Denkt u er goed aan dat de scherptediepte afneemt naarmate het bereik meer tele wordt. Bij een supergroothoeklens krijgt men het hele beeld praktisch scherp erop en hoeft men zich geen zorgen te maken over de exacte scherpstelling, bij een teleopname komt alleen een punt in de verte scherp op de foto en is de scherpstelling kritisch, zelfs bij gesloten diafragma. Dit geeft wel het aangename effect dat het onderwerp zich van de voor- en achtergrond losmaakt. Soms is met de hand scherpstellen te prefereren maar bij sportfotografie heeft de fotograaf daarvoor niet de tijd.