Orgelstad Maastricht |
Maastricht is een oeroude stad met een rijk verleden. Reeds in de Romeinse tijd was Mosam ad Trajectum een nederzetting van betekenis. In de tijd van Karel de Grote nam die betekenis alleen maar toe doordat Karel er een keizerlijke palts stichtte, terwijl diens standplaats Aken zich op een steenworp afstand bevond. In de middeleeuwen barstte Maastricht reeds uit haar voegen en moest een tweede vestingmuur worden opgetrokken omdat de eerste te knellend bevonden werd. In de daaropvolgende eeuwen diende de stad onder twee heren, de prinsbisschop van Luik en de hertog van Brabant. Ondanks deze tweeherigheid heeft Maastricht steeds haar eigen privileges weten af te dwingen waardoor een bloeiende, eigen cultuur kon ontstaan. De regio rondom Maastricht was eeuwenlang een lappendeken op bestuurlijk gebied, met talrijke graafschappen en hertogdommen - een overblijfsel uit het feodale tijdperk - en stond opeenvolgend onder Duits, Bourgondisch, Spaans, Staats, Frans, Oostenrijks, wederom Frans en Nederlands bewind. Al deze zaken hebben duidelijk hun sporen achtergelaten in de cultuur en dus ook in de orgelbouw. Enerzijds bespeurt men Brabantse en Rijnlandse invloeden, anderzijds Luikse en Franse. De Maastrichtse orgeltraditie gaat terug tot ver in de 15e eeuw, toen de orgelbouwersfamilie van Elen er actief was. Helaas is er weinig bekend over hun werkzaamheden in de stad zelf. In de 16e eeuw komen we zowel Brabantse als Luikse orgelbouwers tegen, zoals de befaamde Hendrik en Nicolaas Niehof, Floris Hocque, Peter Briesger en Arnold Wagnon. Vanaf de 17e eeuw is er meer bekend over de toenmalige orgelbouw. Omstreeks 1650 waren er twee mannen van naam werkzaam: de in Luik geboren cantor-organist Henri du Mont en de orgelbouwer Andries Severijn, geboortig uit Maastricht. Beide hadden te maken met de Onze Lieve Vrouwebasiliek. Du Mont vertrok later naar Parijs, Severijn bouwde in 1652 het nog steeds bestaande orgel van de Onze Lieve Vrouwebasiliek.
Het instrument bestond uit een Grand Orgue van 14, een echowerk van 4 en een pedaalwerk van 3 stemmen, in een prachtige kas van de hand van ene broeder Eustachius. Mogelijk werd reeds bij de bouw een reeds bestaand vrijstaand positief van 9 stemmen, gebouwd door Remigius Ancion uit Hoei, als rugpositief bij het orgel betrokken. In 1830, bij de heropbouw van het orgel in de O.L. Vrouwebasiliek na een afwezigheid van tientallen jaren - gedurende welke de kerk dienst deed als munitieopslagplaats - werd dit rugpositief door Joseph Binvignat ingebouwd in de hoofdwerkkas, doch bij latere wijzigingen door Merklin & Schütze en door Pereboom & Leijser zijn diverse oude registers vervangen al naar gelang de smaak van die tijd. Het huidige rugpositief is een recreatie van orgelbouwer Flentrop naar het oorspronkelijke positief van Ancion. Veel materiaal is nog authentiek. De positiefkas werd in 1984 herbouwd naar oude voorbeelden. Het huidige Grand Orgue herbergt nog de oude Severijnkern. Het pedaal van het orgel is een synthese van het oorspronkelijke pedaal met uitbreidingen uit de 19e en 20e eeuw. Goed materiaal van latere datum werd gehandhaafd bij de laatste restauraties door Flentrop, zoals de Bombarde en Trompette van Merklin. Het karakter van het orgel is plechtig, aristocratisch, men bespeurt duidelijk een versmelting van Luikse en Brabantse invloeden. Andries Severijn bouwde naast het orgel van de Onze Lieve Vrouwebasiliek vele orgels in zijn latere woonplaats Luik, o.a. het instrument van de St. Jacques (in een oude kas), de kerk waar hij ook begraven ligt, dicht bij zijn opus magnum.
Van Remigius Ancion afkomstig is nog de sublieme oude orgelkas van het orgel van de Waalse Kerk, opvallend door zijn verdeling in onder- en bovenpijpvelden en door de prachtig geprofileerde middenconsole. Van het oorspronkelijke orgel resteert niets. De huidige inhoud van de kas is grotendeels het werk van Thomas Weidtman uit Ratingen. In de periode na Severijn kende Maastricht een tijdlang geen eigen orgelbouwers, de hier werkzame bouwers kwamen uit het Rijnland (Thomas Weidtman; Caspar König) en uit Luik (familie Le Picard, afkomstig uit Noord-Frankrijk; Wilhelm Robustelly; Henri Möseler). Weidtman werkte in de eerste decennia van de 18e eeuw aan het orgel van de Waalse Kerk en op de Fourniture en Sesquialtera na (deze verdwenen in de 19e eeuw maar keerden weer terug bij de laatste restauratie door Van Vulpen in 1964) is het oorspronkelijke eenmanualige instrument van zijn hand nog aanwezig, zij het met latere aanpassingen door Binvignat en Pereboom & Leijser. De klank van het orgel is een typisch mengproduct van Franse en Duitse invloeden, het prestantenplenum is helder en kernachtig doch met een warme uitstraling, heel geschikt voor werken uit de vroege barok van Zuidduitse, Spaanse en Italiaanse meesters.
Henri Möseler, die omstreeks 1750 veel activiteiten ontplooide in de binnenstad van Maastricht, heeft weinig directe sporen nagelaten, op enige elementen van het orgel van de Lutherse Kerk na (zie dispositie). Ook wordt het dromedarisorgel dat zich thans in het Maastrichtse stadhuis bevindt toegeschreven door Möseler, het is afkomstig uit het Belgische Opgrimbie. Voordat het in de kerk van Opgrimbie werd geplaatst deed het lange tijd dienst in de St.Gangulphuskerk te St.Truiden en voordien in de Minderbroederskerk aldaar.
Na Möselers dood vestigde Joseph Binvignat zich omstreeks 1776 als orgelbouwer in Maastricht. Binvignat was evenals Philippe Le Picard Fransman van origine, hetgeen de ontwikkeling van de Maastrichtse orgelbouw vergaand zou beïnvloeden. Binvignat werkte gedurende lange tijd als compagnon samen met Maastrichtenaar Lambertus Houtappel, wiens dochter hij in 1781 huwde. De firma’s belangrijkste product was het orgel van de St. Mathiaskerk uit 1808. Het instrument is sterk gebaseerd op de Franse 18e eeuwse orgelbouw, hetgeen zich uit in de samenstelling van de dispositie en de intonatie van het pijpwerk. Men vindt er verdeeld over drie klavieren en pedaal typerende registers als Fluyt, Violine de Gamme, Nazard, Tierce, Cornet, Sesquialter, Cromhorn, Vox Humana, Bombarde, Trompette, Clairon. Opvallend zijn de cornetten op ieder manuaal. Aan de benamingen alleen al ziet men een versmelting van allerlei invloeden. Het orgel werd later door Pereboom & Leijser grondig herzien (1875) en in een nis geplaatst (1885), een hoogst ongelukkige situatie akoestisch gezien, die evenwel bij de laatste restauratie door Flentrop weer werd hersteld naar de oorspronkelijke toestand, dat geldt ook voor de dispositie. Het karakter van het orgel is heel briljant door de overvloedige aanwezigheid van vulstemmen en heel zangerig, met een overdaad aan registercombinaties, zeer geschikt voor Franse baroksuites.
Eveneens van de hand van Joseph Binvignat en Lambert Houtappel is het lieflijke orgeltje van de Cellebroederskapel, in 1794 gebouwd voor de kerk van Berg & Terblijt en na diverse omzwervingen in 1969 in de Cellebroederskapel terecht gekomen en bij die gelegenheid gerestaureerd door Verschueren. De rijk gedecoreerde kas is een waar sieraad en een lust voor het oog. De visuele verwachting wordt bovendien bevestigd door de zangerige, open klank van het juweel in combinatie met de fraaie akoestiek van de kapel. Ondanks het feit dat het orgel maar één klavier heeft en een aangehangen pedaal van anderhalf octaaf, zal menigeen erdoor gecharmeerd raken. Ideaal voor manualiter muziek uit renaissance en barok. Binvignat en Houtappel bouwden tevens een orgel in de Maastrichtse Sint-Janskerk. Reeds in 1784 bouwden zij hier een orgel, maar dit instrument is verloren gegaan. Ook van het in 1807 herbouwde instrument is op delen van de kas en enkele registers na weinig bewaard gebleven. In 1992 werd bij de laatste restauratie en algehele reconstructie van het instrument door orgelbouwer Verschueren gebruik gemaakt van een afgebroken historisch orgel uit de Ned. Herv. Kerk te Wezep (provincie Gelderland).
Het orgel van de Lutherse Kerk uit 1863 is in feite een product van de Maastrichtse orgelbouwers Pereboom & Leijser, die vanaf 1850 gedurende meer dan een halve eeuw als orgelbouwers de scepter zwaaiden over een uitgestrekt gebied rondom hun standplaats Maastricht (voor meer informatie over deze bouwers: zie het boek Pereboom & Leijser door Frans Jespers, Henk van Loo en ondergetekende). Voor het orgel van de Lutherse Kerk werd deels gebruik gemaakt van oude windlades en pijpmateriaal, nog afkomstig van Hendrich Metzeker (1697) en Henri Möseler (1780). De orgelkas is een fraai voorbeeld van de klassieke periode bij Pereboom & Leijser, juist voordat de neogothiek zijn intrede deed. Ze is geïnspireerd op de vormgeving van het vorige orgel (Metzeker/Möseler) zoals blijkt uit recent gevonden schetsen van dit orgel. Architectonisch interessant zijn de boogvelden van het onderpositief. De inhoud van het orgel klinkt nog vrij klassiek, vooral het positief, waar veel materiaal afkomstig blijkt van het oude orgel. Enkele jaren later, in 1878, nu in een neo-gotische kast, bouwden Pereboom & Leijser in de Martinuskerk te Wijck een groot driemanuaals, Frans ge-oriënteerd orgel.
Hier bespeurt men invloeden van Aristide Cavaillé-Coll, de beroemde bouwer die in Parijs menige kerk voorzag van gigantische symfonische orgels. Het orgel van Wijck is met drie klavieren het grootste en belangrijkste van de firma Pereboom & Leijser maar omdat zij niet vertrouwd waren met dit soort grote opdrachten gaat het instrument enigszins mank aan technische onvolkomenheden, waardoor het toucher uitermate stroef en zwaar is, ook is het jammer dat het derde klavier het onderste octaaf mist (een oude Waals-Maaslandse traditie) en dat de koppel pos/rec ontbreekt. Toch loont het zeer de moeite om tijd door te brengen bij dit mooie, serene instrument dat een warme, romantische toon heeft. Het tutti van het orgel bezit beslist grandeur, waardoor het instrument groter lijkt dan het in feite is. De strijkers zijn scherp geintoneerd, de prestanten wollig en rond, de tongen krachtig, de fluiten en tongen van het recit zangerig en dat bij een hoge winddruk. Het orgel krijgt door dit alles een symfonisch karakter en een voorname allure. Nog een ander belangrijk Maastrichts orgel met een rijke historie is dat van de Servaasbasiliek.
De oudste delen van dit instrument dateren nog uit de 17e eeuw en zijn afkomstig van een driemanualig orgel dat zich bevond in de Dominicanerkerk, en waarvan bekend is, dat het een Grand Orgue (op 8-voetsbasis) had van 14, een rugwerk (op 4-voetsbasis) van 8, en een discant echowerk van 6 stemmen. In 1804 verhuisde Joseph Binvignat dit instrument naar de Servaaskerk. In 1839 werd het orgel uitgebreid door Adam Binvignat. De kast werd belangrijk vergroot, windlades en tractuur werden vernieuwd, delen van het oude pijpwerk werden hergebruikt. Het orgel werd uitgebreid met een pedaal, dat echter cantus firmusfunctie had. De basis van het huidige orgel werd toen gelegd. In de vergrote kast van het Grand Orgue was zoveel ruimte, dat maar liefst drie 16-voetsstemmen konden worden geplaatst. In 1843, toen de westbouw van de kerk in zijn oude luister werd hersteld en de jubé achter in de kerk werd afgebroken, werd het orgel verplaatst door de Gebrs. A. en J. Franssen uit Horst. Pereboom & Leijser hebben het orgel in 1852 en 1882 verder uitgebreid en voorzien van een bovenrécit, dat bij de restauratie in 1912 weer verdween. Karakteristieke romantische stemmen werden toegevoegd zoals de Flûte Harmonique op het G.O. Het pedaal werd een zelfstandig werk met drie 16-voetsstemmen en een 10 2/3’ Kwintbas. In 1912 werd het orgel nog eens door Pereboom jr. zwaar onder handen genomen. Bij de allerlaatste restauratie door Verschueren in 1991 zijn technische mankementen, die altijd al aanwezig bleken, verholpen. Er zijn talrijke verbeteringen aangebracht zoals de plaats van de speler (recht voor het orgel, op de oorspronkelijke plaats), de tractuur, de plaats en uitbreiding (tot f1) van het pedaal, de aanblik van het orgelfront. Het oude pijpmateriaal is grotendeels hergebruikt en alles tezamen genomen is een instrument ontstaan dat zich uitstekend leent voor werken uit de Franse romantiek en uitlopers daarvan. Het positief bevindt zich net als het echowerk (dat geheel uitgebouwd is) in de hoofdkas en doet dienst als zwelwerk.
Ton Reijnaerdts, tekst van de cd TRA 2001-04
Verdere info over deze cd treft u aan op de TRA-pagina
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|